Broeders en zusters in Christus,
Uit onderzoek is gebleken dat een mens ruim 600 dagen van zijn leven bezig is met wachten. In de rij bij de bakker en de slager, voor het rode verkeerslicht, in de wachtkamer van de dokter, wachten tot de telefoon wordt opgenomen, wachten op de bus, op de trein, op mensen die altijd te laat zijn. We wachten bijna 15 duizend uur.
Wachten kan een eeuwigheid duren. Soms verlangen we zo naar iets of iemand dat elke seconde ons te lang duurt. Dat is het hoopvolle wachten op iets moois
dat te gebeuren staat. Zoals een kind niet kan wachten tot het eindelijk pakjesavond is. Maar er bestaat ook zoiets als uitzichtloos wachten. Zoals asielzoekers ervaren, die op de stoep van een aanmeldcentrum staan en geen idee hebben wanneer hun verzoek in behandeling wordt genomen. Of de vele slachtoffers van de toeslagenaffaire, die nog altijd wachten op compensatie voor geleden schade. Dan is wachten moeilijk.
Het tegenovergestelde van wachten, is altijd maar doorgaan. Nooit eens even afremmen, maar steeds doordenderen. De samenleving staat nooit stil, maar draait vierentwintig uur per dag door. Je hoort mensen tegenwoordig ook wel eens klagen dat ze “altijd aanstaan”. Ze bedoelen dan dat ze nooit een moment rust hebben, nooit eens de kans krijgen om tot bezinning te komen. Wat goed dat er dan nog spoorwegbomen en verkeerslichten zijn, die ons af en toe dwingen om even stil te staan. En was het, naast alle leed die corona berokkend heeft, ook niet weldadig dat het leven tijdens de pandemie noodgedwongen wat langzamer ging? Dat we gedwongen werden om het wat rustiger aan te doen en wat meer stil te staan bij de dingen in het leven die echt belangrijk zijn?
In de Kerk kennen we ook een periode waarin wachten belangrijk is: de Advent. We verwachten de komst van Christus. We weten dat we zijn geboorte met Kerstmis gaan vieren, maar toch is het niet meteen Kerstmis. Het is eerst vier weken Advent. Een tijd van geduldig wachten, verwachten en ons voorbereiden op wat komen gaat. Een tijd om tot bezinning en inkeer te komen. Een tijd ook om alert te zijn. Waakzaam, zoals het evangelie van de eerste zondag van de Advent zegt. Jezus maakt daarin een opmerkelijke vergelijking. Hij verwijst naar de tijd van Noach, toen de mensen in de dagen vóór de zondvloed niet in de gaten hadden wat hen te wachten stond en doorgingen met eten en drinken, met huwen en ten huwelijk geven.
Een onheilspellende boodschap, waarvoor ook heel makkelijk voorbeelden uit onze tijd te bedenken zijn: zelfs toen ons land al getroffen werd door de coronapandemie hadden we nog niet in de gaten hoe groot het probleem eigenlijk was. Al jaren wordt er gewaarschuwd voor klimaatverandering en toch is het heel moeilijk om ons gedrag te veranderen. En wie had vorig jaar rond deze tijd kunnen denken dat er nu zo dichtbij huis een oorlog zou woeden? Letten we wel op? Zijn we wel waakzaam?
De Advent is een tijd om gas terug te nemen. Om niet vierentwintig uur per dag áán te staan, maar om onszelf ook eens even uit te zetten; de knop om te draaien en tijd te nemen om na te denken over wat echt belangrijk is, dingen die de moeite waard zijn om op te wachten. Dát zijn de lichtpuntjes in ons leven, waarvan het eerste kaarsje op de adventskrans een symbool is. Als we daar eens even de tijd voor nemen, dan mogen we ontdekken dat Advent niet iets is van vier weken per jaar. Ook niet van 600 dagen of 15 duizend uur. Maar Advent – wachten op de ontmoeting met Christus – duurt een mensenleven lang.
Waar het nu om gaat, is dat wij die tijd goed besteden. Niet door voortdurend achter onszelf aan te rennen. Ook niet door ons op te sluiten in onze binnenkamer en te doen alsof de rest van de wereld niet bestaat. Nee, Advent vraagt van ons een vorm van actief wachten. Dat wil zeggen: ons voorbereiden op de komst van Christus, want we weten niet wanneer we Hem mogen ontmoeten. Vast en zeker aan het einde van ons leven, wanneer dat ook zal zijn. Maar Advent en Kerstmis leren ons nog iets anders: God is mens geworden. Sinds dat eerste Kerstfeest in Bethlehem is Hij onder ons aanwezig. We kunnen Hem elke dag tegenkomen. Op straat, in de bus, in de wachtkamer van de dokter. In elke medemens die we ontmoeten, kunnen we ook God ontmoeten. Hij komt naar ons toe op een moment waarop wij Hem niet verwachten. Dan mogen we niet aan Hem voorbij hollen. Daarom kunnen we ons maar voorbereiden en goed zijn voor elke mens die we tegenkomen of die aan onze deur klopt. Het kan Onze-Lieve-Heer zelf zijn.
Advent betekent letterlijk ‘komst’. We wachten op God die naar ons toekomt en steeds opnieuw komt. Advent is daarom ook: blijven uitzien naar de Komende, naar God die mens wordt en onder ons aanwezig wil zijn. Wie al die uren en dagen wachten en verwachten invult vanuit de hoop God te ontmoeten leeft niet uitzichtloos, maar wandelt in het licht van de Heer, zoals de profeet Jesaia het noemt. Dat is het licht dat in de Advent steeds feller gaat schijnen, tot God uiteindelijk stralend naar ons toekomt. Hij is de moeite van het wachten waard. Ik wens u een verwachtingsvolle Advent en een Zalig Kerstfeest.
Roermond, november 2022
+ Harrie Smeets,
bisschop van Roermond